Vorige week kreeg mijn papa een berichtje van mijn tante J. Ze stuurde dat haar kanker haar nu wel écht in zijn greep had en dat het niet meer lang zou duren voordat ze de wereld zou verlaten. Ze wou ons graag zien. Ons allemaal. Om afscheid te nemen. Papa, mama, mijn zus Julie, haar zoontje Louis, mezelf en mijn Tante L. die last minute toch ook graag mee wou want ‘je weet nooit hé, Carolientje.’ Ze wou mijn schoonbroer Tom ook graag ontmoeten, maar hij kon er door omstandigheden helaas niet bij zijn. Tom zou het moeten doen met de verhalen over tante J. zonder er ooit een gezicht bij te kunnen plaatsen.
Er zijn veel verhalen. Gelukkig. Het bekendste verhaal behoort toe aan mijn neef A. Niemand kan het zo goed vertellen als hij en bij familiesamenkomsten komt dit verhaal dan ook altijd wel op een bepaald moment boven drijven. ‘Hoe gaat dat verhaal weer, A., van toen tante J. je helemaal blauw verfde?’ Ja, je las het goed. Blauw, van kop tot teen, zoals een smurf. Het verhaal is gehuld in mysterie, want buiten dat onze tante J. A. blauw verfde voor één of ander event, weten we eigenlijk niets. Het hoe en waarom boeit ons allemaal enorm en daarom gebruiken we bij elke familiebijeenkomst onze verbeelding om te speculeren wat er toen allemaal aan de hand was. We hebben elk onze eigen theorie, maar die ga ik hier niet uit de doeken doen. Familiegeheimen, en zo.
We hebben allemaal zo’n verhaal. Alle nichten en neven, alle dochters en zoons van tante J. haar broers en zussen, gingen om de beurt een zomer op logé bij tante J. Achteraf gezien was het een soort van overgangsritueel. Ik weet niet wat de intentie was van onze ouders om ons op logé te laten gaan bij tante J. Was het omdat onze ouders ergens naartoe moesten zonder ons? Was het omdat iedereen van de familie al bezet was en dat tante J. de enige overgebleven optie was? Of zagen onze ouders ons verblijf bij onze kinderloze tante als een soort van gift om die kinderloze jaren, dat kinderloze leven te compenseren, om mijn tante J. op die manier een spankeltje zon op haar gezicht te gunnen? Een sprankeltje zon gebracht door de guitigheid van onze kinderharten. Kinderharten geven altijd veel liefde en misschien wouden ze op die manier gewoon tonen dat ze hun zus, mijn tante, J. graag zagen.
Ik heb de intentie achter ons verblijf nooit nagevraagd aan mijn ouders en iets zegt me dat ik dat waarschijnlijk nooit zal doen, dat het mysterie van het waarom veel beter past bij het beeld dat ik heb van mijn tante J. en dat ik haar nagedachtenis niet wil besmeuren door dat mysterie ineens te doorbreken met antwoorden. De wijze heks van de familie leeft in dat mysterie en zo wil ik me haar graag herinneren. Zoals wij haar onze kinderlijke guitigheid cadeau gaven om haar hart te warmen, gaf zij ons haar mysterie cadeau zodat we onze verbeelding konden ontwikkelen. En nu nog altijd, want onze tante blijft een enigma en volgens mij vindt ze dat stiekem wel leuk. Ik zie voor me hoe ze in haar studio aan het potteren is. Ze rolt zo’n dunne sigaret. Vervolgens draait ze zich om en knipoogt naar mij. ‘Je begrijpt mij, kind.’ ‘Tuurlijk tante’, knipoog ik terug.
Wat ik wel zeker weet is dat die logé bezoekjes altijd met veel duwen en trekken plaatsvonden. Niemand van ons wou die deur binnen stappen en onze ouders vaarwel zwaaien, want tante J., oh, onze tante J. had natuurlijk een reputatie. Op dat punt kenden we het verhaal van A. nog niet, we waren te jong, maar mijn tante J. was het buitenbeentje van de familie L. De kunstenaar die als een kluizenaar teruggetrokken in haar atelier abstracte kunstwerken en beelden maakte. De beoefenaar van mystieke en obscure praktijken, zoals astrologie. Ze was altijd op zichzelf, en als ze zich dan toch eens onder de mensen begaf, dan sprak ze veel te intellectueel en over zaken waarvan niemand iets begreep. My kinda gal. Ze rookte ook als een schoorsteen en ze had een hond die James heette en die de mensen altijd wou bijten.
Later, jaren na ons verblijf in casa J. L., ontdekten mijn zus en ik bij het leegmaken van het ouderlijk huis van de familie L. een schedel van een persoon op de oude kamer van onze tante. Waarschijnlijk was het geen échte schedel, maar we vonden het toch wat luguber. We moesten eens gniffelen met onze vondst. ‘Echt iets voor tante J.’, zeiden mijn zus en ik tegen elkaar. Die schedel op haar oude kamer bevestigde voor ons des te meer dat ze haar mysterieuze imago meer dan waard was.
Mijn zus en ik spendeerden veel te weinig tijd met onze tante, vanwege haar imago, vanwege haar niet echt kindvriendelijke uitstraling, en dus kenden we haar helemaal niet en dus waren we bang. Je bent altijd bang van iets dat je niet kent. Wij waren heel bang. We waren bang op de weg naar haar peperkoekenhuisje in Lichtaart en we waren nog banger toen we onze ouders vaarwel wuifden van in de deuropening van dat peperkoekenhuisje.
Toen ging de deur dicht en duurde het geen vijf minuten voor tante J. haar reputatie waar maakte. Mijn mama had nog maar net een hele lijst afgerateld met dingen om rekening mee te houden, maar ik denk dat tante J. een heel korte termijn geheugen had, want voor we het wisten, werd mijn zus kaas voorgeschoteld en moesten we onze tanden poetsen met Colgate in plaats van met die zoete, roze kindertandpasta. Horror. Pure horror. GSM’s bestonden toen nog niet, dus we konden mijn ouders ook niet in een panische staat opbellen en smeken om onmiddellijk rechtsomkeer te maken en ons te komen ophalen. Mijn zus en ik hadden alleen elkaar en we moesten het daar een week zien uit te houden, daar in dat peperkoekenhuisje met onze tante J. met haar heksenreputatie. We moesten er het beste van maken. Gelukkig waren we daar goed in. Het eerste lichtpuntje was dat de bijtende hond James in het huis van tante J. in een brave en dus niet-bijtende hond veranderde. De meeste tijd spendeerden we op onze kamer, want er was geen tv, of course, met de niet-bijtende hond James die op zijn rug op het midden van het bed tussen ons in lag en wij die zijn buik streelden. Oh, die goeie ouwe James. Het was me er eentje. Een echte schizofreen, want zodra we in de auto stapten om van Lichtaart naar Halle te rijden na ons verblijf in het peperkoekenhuisje, veranderde de niet-bijtende James opnieuw in de bijtende James. De spreuk die hem in bedwang hield, helemaal uitgewerkt. Misschien was er toch sprake van magie daar in het peperkoekenhuisje en was onze tante J. toch wel écht een heks. We zullen het nooit weten, maar de mogelijkheid laat me glimlachen. Stiekem hoop ik dat het waar is. Een heks in de familie, een kinderdroom die uitkomt.
Voor de rest herinner ik mij dat mijn zus en ik veel mochten schilderen en beeldjes maken, want mijn tante is een kunstenares, én, ze is héél erg goed. Ze schildert en ze maakt beelden. Eigenlijk is de hele familie L. best creatief, maar onze tante J. is de enige die haar passie echt serieus nam. Uiteindelijk kon ze toch niet leven van haar kunst en daarom ging ze lesgeven. Ze werd docente PO en dat heeft ze heel haar leven gedaan. Ik denk dat ze geliefd was onder de leerlingen. Ze behandelt kinderen niet als kinderen, maar als volwassenen. Toen we bij haar logeerden deed ze dat ook. Ik weet dat ik het toen niet kon appreciëren, maar nu wel, nu wel, want nu ben ik volwassen. Nu val ik in de doelgroep die ze bereikt met het tentoonstellen van haar persoonlijkheid, nu begrijp ik haar droge vorm van humor en haar intellectuele droge mopjes. Eigenlijk is ze zo slim, zo gevat. Ik wou dat ik meer tijd had gekregen om haar te leren kennen. Tijd, die nu zeer gelimiteerd wordt. Tijd die uit onze handen aan het glippen is, want onze tante, onze tante zal er binnenkort niet meer zijn.
Na ons verblijf in het peperkoekenhuisje zijn we nooit meer teruggegaan. We vertelden onze ouders hoe vreselijk we het vonden en dat ze ons dat nooit meer mochten aandoen. We wouden, koste wat kost, niet meer teruggaan, of toch niet voor een tweede logeerpartij. Dus dat deden we niet. We gingen nooit meer terug. Mijn ouders hielden zich aan hun belofte. Het peperkoekenhuisje werd een vage herinnering, net zoals wat we daar toen allemaal gedaan hebben om onze tijd te spenderen zonder tv. De beeldjes en de schilderijen die we toen gemaakt hebben, onder streng toeziend oog van tante J. zijn al lang vergeten en waarschijnlijk verloren geraakt. Of misschien liggen ze ergens op de zolder, stof te vergaren, tussen alle andere spullen die uiteindelijk uit ons hart groeiden. Grappig hoe iets waaraan je vroeger zo weinig waarde hechte, toch nog waardevol wordt en hoe het dan eigenlijk te laat is?
Hoewel we geen bezoekjes meer brachten aan het peperkoekenhuisje in Lichtaart, zagen we onze tante J. en haar trouwe bijtende viervoeter James nog heel occasioneel. Ik zeg occasioneel, want het is ver rijden van Lichtaart naar Halle en onze tante bleef het liefst gewoon in haar peperkoekenhuisje waar ze in haar eentje haar heksendingen uitvoerde, zoals het maken van magische potions, zoals noodlesoep met pannenkoekreepjes. Die noodlesoep is één van de dingen die ik me nog glashelder herinner van onze tijd in het peperkoekenhuisje. Die soep zorgde voor het besef dat het misschien toch nog niet zo slecht was bij onze tante J. in Lichtaart, ver weg van onze ouders.
Uiteindelijk stopte tante J. met naar Halle af te reizen, net zoals al onze andere tantes en onze nonkel daar ook mee stopten. Iedereen bleef in zijn uithoek van de wereld, waar dat ook mocht zijn. Met andere woorden: er waren geen familiebijeenkomsten meer. Of toch niet waar ik en mijn zus op uitgenodigd waren en om eerlijk te zijn, omdat we toen niet beter wisten, hebben we ook nooit zelf contact gezocht met onze tantes en nonkel. Want als je familie ruzie heeft, dan stel je je daar als kind geen vragen bij en volg je wat de volwassen doen.
De familie L. is ingewikkeld. Hun familiesaga bestaat, in mijn opinie, uit heel wat intriges, evenveel geheimen en een heel pak familieruzies. Hun familiesaga is als een diep meer, een diep meer vol met schatten en gevaarlijke beesten die rondzwemmen op de bodem, en ik, ik ben gewoon aan het rondzwemmen aan de oppervlakte van dat meer, hopende dat ik gewoon de overkant kan bereiken. Soms probeer ik met mijn duikbril eens af te dalen naar de duistere diepte, in de hoop dat ik zo’n monster eens van dichtbij kan bekijken en misschien zo’n schat kan opduiken, maar hoe hard ik ook probeer, ik word altijd terug naar de oppervlakte gezogen en mijn duikbril bedampt dan ook nog eens dus die monsters heb ik ook nog nooit goed kunnen bekijken en die schatten heb ik nooit gevonden.
Wat er allemaal gebeurd is tussen de broers en de zussen L. waardoor ze op een dag gewoon stopten met praten en elkaar vervolgens jaren niet meer zagen, … Het is een mysterie, een mysterie dat ervoor gezorgd heeft dat onze tante J. een nog groter mysterie is geworden dan ze al was. Soms vragen mijn zus en ik naar dat verhaal, naar het ‘hoe komt het nu weer dat jullie allemaal ruzie hebben met elkaar?’ verhaal. Papa begint dan aan zijn familiesaga, maar hij vormt zinnen waar er woorden ontbreken en mijn zus en ik kunnen nooit die gaten vullen. Als we het misschien vaak genoeg vragen, krijgen we alle ontbrekende woorden mee en kunnen we zelf de puzzel leggen. Voor nu blijft het een diep meer waar we blij mogen zijn dat we de toestemming hebben gekregen om soms eens op dat meer te gaan ronddobberen en dat de monsters ons nog niet hebben aangevallen.
De begrafenis van mijn pepe L. is de laatste keer dat heel de familie samen was. Toen slaagde iedereen er in om vriendelijk te blijven. Zo kreeg pepe toch een mooi afscheid, met al zijn kinderen, met al zijn kleinkinderen samen. Zo zou hij het ook gewild hebben. Sindsdien bleef iedereen in zijn uithoek van de wereld. Iedereen behalve mijn tante L. Zij bleef. Gelukkig. Maar onze tante J., het grote enigma dat ze was, zagen we sindsdien niet meer. Af en toe hoorden we wel eens iets van mijn tante L., want mijn tante L. is degene van de familie die alles weet van iedereen. ‘Ja, maar ons J. dit en ik heb gehoord dat J. dat’, … Zo bleef onze tante L. enkele jaren doorratelen, tot wanneer ze vorige week plots even stilviel, want haar zus J. had laten weten dat die kanker van haar haar niet meer te lang op deze aardbol zou laten rondlopen.
Vorige zondag trokken we dus met zijn allen van Halle naar Lichtaart om onze zachtjes stervende tante J. nog een keertje te zien en afscheid van haar te nemen. Op de weg naar daar haalden we de weinige herinneringen op die we aan haar hadden om dan in Lichtaart aan te komen met mama die ons vraagt ‘of we het hier niet herkennen?’ Mijn zus en ik knikten nee terwijl mijn mama in de war was, want ‘hier stond normaal toch ergens een tankstation? Bij dat tankstation moesten we normaal altijd links afslaan.’ Gelukkig vonden we het gezegde tankstation en dus ook het peperkoekenhuisje van onze tante J. Toen we daar aankwamen was het alsof we in een tijdscapsule terecht kwamen en terstond kwamen er vage herinneringen bovendrijven van ons verblijf in het peperkoekenhuisje enkele lichtjaren geleden. Lichtjaren verwijdert van Lichtaart. Het enige wat anders was, was dat de bijtende hond James er niet meer was en dat de tijdscapsule er niet in geslaagd was om onze tante J. te conserveren zoals we ons haar herinnerden. Ze zag bovendien geel, door de geelzucht. Ze zegt zelf dat ze het niet erg vindt.
Mijn tante was een schim van wie ze ooit geweest was en mijn hart brak. Ze voelde zo breekbaar in mijn armen toen ik haar vastpak. Mijn speciale tante J. De heks, de kluizenaar, de kunstenares. Het mysterie, het enigma. Ik probeerde al mijn genegenheid jegens haar en voor al die keren in al die jaren dat ik de kans niet heb gekregen om haar te omhelzen, in die ene omhelzing te steken. Want veel zou ik er niet meer krijgen, van die omhelzingen.
Toen we allemaal binnen waren en de omhelzingen en de begroetingen en de ‘amai, dat is lang geledens’, uit de weg waren, leidde tante J. ons naar haar woonkamer, waar de houtkachel brandde en we versnaperingen en porto werden aangeboden. Uit beleefdheid nam ik de aangeboden porto aan, om dan vervolgens, bij het weggaan, diezelfde porto in al mijn onbeleefdheid onaangeroerd te laten staan op de salontafel. Ergens verwachtte ik nog altijd dat de bijtende hond James zijn hoofd om de deur zou buigen en ons vervolgens zou komen begroeten met zijn ontblote tandjes, maar tante J. had intussen een ‘nieuw’ hondje en dat hondje was zo bang dat het haar slaapkamer niet wou verlaten. Jammer, want ik was benieuwd of het veel verschilde van James.
Tante J. vroeg hoe het met ons ging, want, wat zeg je, wat vraag je als je elkaar al jaren niet gezien en gehoord hebt? Hoe haal je al die jaren in in twee korte uurtjes? Hoe vat je tien jaar samen in slechts enkele verhalen die bestaan uit slechts enkele zinnen? Welke verhalen kies je? En welke woorden gebruik je om die verhalen te vertellen? Mijn tante L. stelde zichzelf die vragen niet en begon te vertellen alsof ze haar zus gisteren nog gezien had. ‘Weet ge dat nog J.?’ en ‘Herinnert ge u dat ook nog J.?’ En J. wist het nog, altijd.
Uiteindelijk vroegen we haar naar haar kanker, de kanker waarvan ze zeker wist dat die er voor zou zorgen dat ze niet meer lang zou rondlopen op deze aardbol. Ze vertelde haar verhaal en hoe alles begon met een gescheurde appendix in 2020. We volgden haar verhaal met grote ogen en vaak met een hand voor onze mond, want het moet afschuwelijk geweest zijn voor haar, alles ondergaand zonder haar zussen en haar broers of de rest van de familie heel de tijd naast haar. Af en toe wilt een kluizenaar ook wel eens een liefdevolle hand op haar schouder voelen om het leven te kunnen blijven ondergaan. Ik had met haar te doen, maar met mijn medeleven is mijn tante niets. Mijn medeleven zal er niet voor zorgen dat de jaren die we elkaar niet zagen, dat die zullen terugkomen. Mijn medeleven zal er ook niet voor zorgen dat alle momenten dat ze ons nodig had, dat die plots tevoorschijn zouden komen. De vervlogen jaren liggen voor altijd achter ons, geen tijd om deze in te halen, want de dag dat haar licht voor altijd uitgaat, komt steeds dichterbij. Wat zeg je dan tegen iemand, tegen die iemand waar het licht binnenkort uitgaat? Ik had het antwoord niet, dus zweeg ik. Ik zat neer en luisterde naar de verhalen. Dat is wat ik deed en dat was oké. Is dat oké? Echt? Mijn tante vroeg me nog naar mijn rode vlekken op mijn wang en drukte me op het hart dat ik er zeker niet te veel aan mocht komen en ik knikte en zei: ‘Oké tante J. Komt in orde.’ Dat en ‘goed’ op de vraag hoe het met me ging, is alles wat ik zei, daar, in de door houtkachel verwarmde woonkamer, waar klassieke muziek naast onze verhalen de ruimte vulde. Ik hoop dat het genoeg was, want ik kon niets anders verzinnen.
Vervolgens stuurde ze ons naar boven, naar haar kamer vol schilderijen en beelden, want daarvoor waren we hier. Om afscheid te nemen en tussen haar kunstwerken eens te gaan snuisteren en de werken die we mooi vonden, om deze mee te nemen naar huis en haar kunst een plaats te geven, te vereeuwigen, in onze woonkamers en alle andere ruimtes die we geschikt achten voor haar werken. Dat een deel van haar kan verder leven tussen ons. Een deel van haar leven vermengt met ons leven. Ze ging mee naar boven, de steile trap op en dan wees ze naar links. ‘Het is daar’, zei ze. ‘Leef jullie maar uit. Je mag alles meepakken wat je wilt. Het moet allemaal weg.’ Mijn zus en ik leefden ons inderdaad uit, mijn papa vond het overdaad en zei dat we beschaamd moesten zijn. We voelden ons echter totaal niet beschaamd, mijn zus en ik. We voelden ons schaamteloos, want als wij deze schilderijen en tekeningen en beelden en potjes en vazen niet uitkozen en meenamen naar huis, dan zouden ze waarschijnlijk in een afval container belanden. Met elk kunstwerk dat niet gekozen werd, zou er een stukje van mijn tante haar ziel, haar herinneringen, haar verhaal, haar leven, bij het afval terechtkomen. Met elk kunstwerk dat niet gekozen werd, zou er een stukje van mijn tante verdwijnen. Dus, mijn zus en ik gingen tewerk zoals een grijphaak in een lunapark. Als papa dat beschamend vond, dan was dat zijn probleem. Ik dacht alleen maar om zoveel mogelijk delen van haar te redden van de afvalcontainer en de rottende appels en de vuile luiers en de pieren. Die pieren zullen binnenkort al een deel van haar mogen hebben, ik weigerde om ze alles te geven.
Is het niet raar dat iemand er plots niet meer kan zijn? Wanneer de lichten uitgaan, wat gebeurt er dan in de schaduwen? Wat gebeurt er met haar verhalen, haar herinneringen, haar persoonlijkheid, haar verschillende levensfasen? Hoe kan het dat iemand van een kleine baby kan uitgroeien tot een statige volwassene? Hoe kan het dat iemand van niets naar iets uitgroeit en ruimte inneemt en dingen meemaakt en verhalen verwerft en emoties doormaakt en op een dag evaporeert dat allemaal. Mijn tante groeide uit van niets naar iets om dan terug niets te worden. Eén met de aarde, net zoals hoe het allemaal begonnen is. De ruimte die ze innam, komt weer vrij voor iemand anders om die in te nemen. Neemt die persoon dan ook een deel van die geëvaporeerde cellen over? Alsof je glitters de lucht in gooit en deze voor altijd blijven plakken aan de wangen van de persoon die naar omhoog durfde te kijken tijdens dat spektakel.
Het biedt me troost, de mogelijkheid dat er misschien iemand zal rondlopen met de glitters van mijn tante J. op haar wangen. Dat haar ruimte misschien wel opnieuw is ingenomen, maar dat wie ze was, haar ervaring, haar herinneringen, haar zijn, dat die zich nog ergens in onze kosmos zal bevinden, klaar om als glitter neer te dwarrelen en anderen te inspireren met alles wat ze te bieden had, met wie ze was. Dat als iemand haar astrologie boeken opendoet, dat die niet alleen besprenkeld zal worden met het stof dat doorheen de jaren zijn weg tussen de vergeelde pagina’s heeft weten te vinden, maar ook met mijn tante J. haar magisch pixie dust. Dat haar glitters, haar pixie dust, haar geëvaporeerde cellen, onze verbeelding mogen stimuleren, net zoals ze het gewild zou hebben. De heks leeft verder onder ons, door ons. Hoera!
Ik weet niet of ik mijn tante J. nog in levende lijve zal zien na mijn bezoek van afgelopen zondag. Het was raar, om haar daar zo achter te laten. Op de stoep van haar peperkoekenhuisje, al wuivend na nog snel een kus en een knuffel en een ‘Hou je goed hé, J.!’ Want, wat zeg je, als je weet dat een familielid stervende is, maar uw band nooit echt hecht was? Welke woorden gebruik je om die verloren tijd te overbruggen, om die verloren tijd toch betekenis te geven? Welke zinnen rijg je aan elkaar voor het ultieme afscheid? En zijn die genoeg?
Eigenlijk voelde ik me ook een beetje vies, alsof ik enkel haar huis was komen plunderen, ook al was dat met de juiste intentie, een intentie die ik onmogelijk in woorden kon vatten en in samenhangende zinnen aan haar kon overbrengen. Ik hoop dat mijn energie heeft gesproken, dat ik erin geslaagd ben om enkelen van mijn energetische glitters de ruimte in te sturen en ze vervolgens te laten neerdwarrelen, zodat ze zich konden mengen met haar glitters en dat ze het voelde, dat ze voelde wat ik haar wilde zeggen.
We hebben niet veel gesproken, maar eigenlijk werd alles gezegd. Uit de grond van mijn hart, hoop ik, dat dat genoeg is.
Caroline x
Disclaimer: Om privacy redenen mocht ik geen namen en foto’s delen. Dus deze heb ik dan ook weggehaald. Dit is mijn verhaal, geschreven vanuit mijn beleving, mijn perspectief. Sommige passages zijn uitvergroot voor een entertainende factor. Sommige passages heb ik hier verteld op de manier waarop ze aan mij vertelt zijn, moesten deze onwaar zijn, dan is dat iets waar ik niet aan kan doen.


Mooi geschreven over tante J. ♥️
Veel liefde voor tantes in Lichtaart ❤️